Birkenstrasse 10, het laatste huis van mijn overgrootouders Robert en Kate. (Er zit nu een uitgeverij in)
Mijn overgrootvader Robert von Benda trouwde in 1897 met Kate Gill. Zij was de dochter van een rijke Engelse ingenieur die in 1852 naar Berlijn was gekomen om daar de riolering en waterleiding aan te leggen. Hoewel Robert en Kate allebei uit een vermogende familie kwamen, verloren zij tijdens hun leven vrijwel al hun bezittingen. Robert was onhandig met geld. Carrièrepogingen mislukten door een recalcitrant karakter en een gebrek aan talent. Een baan als hoge ambtenaar trok hem wel, maar hij zakte tot twee keer toe voor zijn examen. Ten einde raad koos hij uiteindelijk maar, naar goed Adellijk gebruik, voor een carrière als Landheer. Hij kocht het landgoed Rubkow, een verafgelegen gehucht in Vorpommern in de buurt van Greifswald.
Het vermogen van Kate en Robert, dat ooit aanzienlijk was, droogde snel op. Kate’s Engelse bankrekeningen, met een vermogen van 2,5 miljoen Engelse Pond, werden tijdens de Eerste Wereldoorlog door de Britse overheid geconfisqueerd. Ook op Rubkow gingen de zaken slecht. De economische crisis zorgde ervoor dat het landgoed nauwelijks iets opleverde. Kate vond het er vreselijk. Ze miste het bruisende Berlijn en haatte het geroddel en de indolentie van de rijke plattelandsvrouwen. Eind jaren dertig hakten Robert en Kate de knoop door. Ze verkochten Rubkow en verhuisden naar Potsdam, waar ze een pompeuze witte villa kochten aan de chique Birkenstrasse. Kate en Robert bewoonden een deel van het huis en verhuurden de rest aan andere gezinnen. Van de huur konden ze net rondkomen.
Kort na het overlijden van Kate in 1946 moest Robert het huis verkopen. Een hooggeplaatste officier van het Rode Leger had het pand in 1945 gevorderd en peinsde er niet over om huur te betalen. Voor mijn overgrootvader was de bodem van de put nu bereikt. De hypotheek, de erfbelasting en andere schulden lieten hem geen andere keuze dan de villa voor een schamel bedrag aan een Russische staatsbank te verkopen en naar zijn familie in Kassel te vertrekken, in de Amerikaanse bezettingszone. De grote meubels moest hij laten staan zolang de Russische officier ze nog nodig had. Na diens vertrek liet Robert de inboedel onderbrengen bij een nichtje dat in de buurt woonde. De zware antieke kasten, tafels en stoelen waren lastig te vervoeren en Robert voorzag problemen bij het passeren van de zonegrens.
Het verlies van de villa aan de Birkenstrasse kreeg nog twee staartjes. Hoewel Robert en Kate geen testament hadden achtergelaten, probeerde hun dochter Dorelise, de middelste van hun zeven kinderen, in 1965 de nalatenschap op te eisen. Ze wilde de achtergebleven meubels van Oost- naar West-Berlijn halen zodat haar pasgetrouwde zoon zijn nieuwe huis ermee kon inrichten: de grote eettafel, de commode, de boekenkast, het naaitafeltje, de twee eetkamerstoelen en de kroonluchter. Het was een uitzet, zo schreef ze in een brief aan het Communistische gemeentebestuur van Potsdam, die ze hem met haar bescheiden inkomen anders nooit cadeau zou kunnen doen.
Of het Dorelise uiteindelijk is gelukt de meubels terug te krijgen weet ik niet. Wel staat vast dat haar jongere zuster Luise nog weer later – vlak na de val van de muur- een ambitieuzer plan opvatte. Ditmaal ging het niet om de inboedel, maar om het huis zelf. Dat was volgens haar immers onrechtmatig en onder dwang verkocht aan de Russen. Luise hoopte in aanmerking te komen voor de terugvorderingsregelingen die na de Duitse Eenwording in werking traden. In 1991 diende ze een aanvraag in, waarin ze de villa aan de Birkenstrasse namens de familie terugeiste van de Duitse staat. Acht jaar lang was haar verzoek in behandeling. Eind 1999 kwam het antwoord: een afwijzing. Het huis was immers gewoon verkocht en niet onteigend. Luise heeft zich er niet meer over kunnen opwinden. Ze was een jaar daarvoor al overleden.