Het kasteel van Chimay
Vlak nadat Alfred Jodl in Neurenberg ter dood was veroordeeld begon Luise met het opschrijven van haar herinneringen. Eind 1946 was het manuscript klaar, maar het duurde nog ruim dertig jaar tot het als boek uitkwam. Onder de titel Jenseits des Endes. Der Weg des Generaloberst Alfred Jodl verscheen het in 1976 bij de uitgeverij van oud-verzetsman Fritz Molden. Het is een vreemd en fascinerend boek. Door de titel verwacht je eigenlijk een biografie van Jodl, maar in werkelijkheid gaat het boek vooral over Luise zelf. Ze vertelt over haar oorlogsavonturen, haar liefde voor Alfred en over haar ervaringen tijdens het Neurenberg-proces.
Jenseits des Endes is een merkwaardige mengeling van apologie en uiting van desillusie over het Derde Rijk. Pas in Neurenberg, zo beweert ze stellig, kreeg ze voor het eerst de details over de massa-executies in Oost-Europa en de gaskamers van Auschwitz onder ogen. Haar verontwaardiging over dit ‘bedrog’ van Hitler en haar overtuiging van de onschuld van haar man – die volgens haar net als zij zelf door de Führer om de tuin was geleid – gaan hand in hand.
Geruchten over de vernietigingskampen had ze natuurlijk wel gehoord, maar die had ze steevast afgedaan als vijandelijke propaganda. Had ze dan toch niet eerder moeten zien wat er gaande was? Ze vraagt het zich hardop af. Toen een vrouwelijke huisarts haar in 1943 vertelde dat de Joden in Polen werden vergast, had Luise haar in haar gezicht uitgelachen: dit zijn de Middeleeuwen niet!
Tekenend voor haar talent voor wegkijken en selectief waarnemen zijn ook haar beschrijvingen van het begin van de oorlog, wanneer ze tijdens de veldtocht tegen België en Frankrijk als secretaresse meereist met het hoofdkwartier van het Duitse leger. Vooral hier lijkt ze zich van geen kwaad bewust. Wanneer de Wehrmacht pauzeert in het Belgische plaatsje Chimay, neemt Luise even de tijd om het beroemde kasteel te bezoeken en de omgeving te verkennen. Tijdens de wandeling dringt zich een historische sensatie op.
“Toen ik door het goed onderhouden park liep, werd ik me er plotseling van bewust, dat mijn aanwezigheid hier in een vreemd land, op vreemde bodem, me volstrekt natuurlijk voorkwam. Hoe was het mogelijk? Het leek alsof ik uit het gewone bestaan was losgekomen en het onwaarschijnlijke werkelijkheid was geworden. En ik realiseerde me dat deze bedenkelijke situatie niet de twijfel bij me opriep, die ergens in mijn onderbewustzijn sluimerde. Die twijfel bleef verborgen achter de sensatie die het avontuur en de unieke nieuwe ervaring met zich meebrachten. Was dit niet wat het betekende om werkelijk geschiedenis te beleven, om er echt bij te zijn geweest?”
Luise’s gewaarwording wordt versterkt door de leegte van het Waalse landschap. De Duitsers hebben het gebied in een straal van dertig kilometer rondom het Duitse hoofdkwartier geëvacueerd. Wanneer Luise bij het verlaten dorpje Forges komt, moet ze plotseling denken aan de Tuin van Eden. Koeien en schapen lopen onbewaakt door de uitgestorven straten en baden in de zon. Verder is er geen levende ziel te bekennen: “een toonbeeld van idyllische vrede”.
Dit gevoel van gelukzaligheid neemt met de verovering van Frankrijk alleen nog maar toe. In een buitenwijk van Parijs vordert de Duitse generale staf een grote villa, die kort daarvoor in alle haast door haar bewoners is verlaten. De luxueuze inrichting van het huis maakt grote indruk op Luise. Rijen prachtige spiegels. Statige olieschilderijen aan de muur. Een rijk uitgeruste bibliotheek.
De eerste weken in de Franse hoofdstad beleeft Luise in een staat van extase. Ze kan geen genoeg krijgen van de modieuze kleren, hoeden en parfums: Parijs heeft “alles wat een vrouwenhart begeert”. Over de Franse bevolking maakt ze zich weinig zorgen. Weliswaar merkt ze de “eindeloze stroom mensen” op die uit Parijs worden geëvacueerd, maar ze sust haar geweten met de gedachte dat vier Duitse divisies de opdracht hebben gekregen om goed voor hen te zorgen. Wel ziet ze zich in Parijs voor het eerst geconfronteerd met de verlokkingen die de deelname aan een bezettingsmacht met zich mee brengen. Als ze de kledingkasten in de zojuist gevorderde villa nog eens goed bekijkt, blijken die vol te hangen met de prachtigste bontmantels en handtassen van Marokkaans leer. Niet zonder trots vertrouwt ze de lezer toe dat ze de “demon van de verleiding” heeft weten te weerstaan. Ze kan het niet over haar hart verkrijgen iets te nemen wat niet van haar is.
Maar van wie waren deze mooie kleren en waarom ontvluchtten de bewoners in alle haast hun villa toen het Duitse leger Parijs naderde? Dat vertelt het verhaal niet.